Voorwaarden AM-grondonderzoek

Algemeen
  • De monstername en het onderzoek worden volgens de richtlijnen en protocollen van de NVWA uitgevoerd.
  • Alle gegevens over besmettingen worden doorgegeven aan de NVWA.
  • U bent eigenaar of gebruiksgerechtigde van de opgegeven onderzoekspercelen, of u heeft toestemming gekregen van de verhuurder, voor uitvoering van het AM-onderzoek. Bij aanvraag op huurpercelen, gaat de NAK ervan uit dat u toestemming heeft van de verhuurder/eigenaar.
  • De NAK bepaalt het exacte moment van monstername en wijze van bemonstering binnen de door u aangevraagde termijn en opgegeven beschikbaarheid.
  • De NAK-monsternemer bepaalt of monstername mogelijk is. Bij vorst, te nat of pas geploegd land volgt uitstel van bemonstering. U wordt hierover geïnformeerd. De gevraagde levertermijn schuift dan op.
  • Bij lange percelen en aardappelteeltrichting in de lengte kan er sprake zijn van meerdere, achterelkaar liggende bemonsteringsstroken.
  • De bemonstering wordt in de bewerkings(aardappelteelt)richting en in ‘stroken’ uitgevoerd. Ook bij onregelmatige perceelsvormen en kromme percelen wordt zoveel mogelijk de bewerkings(aardappelteelt)richting aangehouden.
  • In geval van een besmetting (cysten met levende inhoud) vindt er een soortbepaling plaats. Per onderzoeksperceel wordt één soortbepaling uitgevoerd.
  • De resultaten van het uitgevoerde onderzoek zullen op een vereenvoudigde wijze worden gerapporteerd. De volledige informatie, zoals vereist in de van de EN ISO/IEC 17025 norm, is beschikbaar in het administratieve systeem bij de NAK.
Mijn percelen
  • Neem kopakkers en akkerranden tot 5 meter aan de (topografische) perceelsgrens, altijd mee in het onderzoeksperceel.
  • Dammen en kavelpaden mogen niet meegenomen worden bij het aanmaken van het onderzoeksperceel.
  • U dient de juiste bemonsteringsrichting op te geven. Dit is de aardappelteeltrichting (pootrichting ruggen). Kleine gedeelten van het onderzoeksperceel (bijvoorbeeld kopakkers) mogen afwijken. Als de (aardappel)teeltrichting niet bekend is, houd dan de bewerkingsrichting aan.
  • Uw aanvraag wordt niet geaccepteerd als er te veel afwijking van de vorm wordt geconstateerd. Dit gebeurt als het gewasperceel, dat u heeft gebruikt voor het aanmaken van het onderzoeksperceel, over een dam, sloot of weg heen gaat of er smalle (niet beteelde)  gedeelten aan zitten (staartjes).
  • Er kan één bemonsteringsrichting per onderzoeksperceel worden opgegeven. Bij verschillende aardappelteeltrichtingen op een (topografisch) perceel moeten meerdere onderzoekspercelen worden aangemaakt.
Mijn gronderderzoek
  • U dient zelf na te gaan of er recht op bemonstering is en er recht op de gekozen methode bestaat. Voor de juiste methode keuze, zie de informatie hieronder bij Methoden.
  • Uw aanvraag wordt gecheckt op recht op bemonstering en methode. Blijkt er geen recht op bemonstering of aangevraagde methode te bestaan, dan wordt de aanvraag afgewezen en ontvangt u daarvan een bericht in uw Klantportaal.
  • De levertermijn start gelijk aan de datum Te bemonsteren vanaf
  • De datum Te bemonsteren vanaf geeft u op voor het onderzoeksperceel. Blijkt dit niet te kloppen dan wordt de bemonstering uitgesteld en kan de levertermijn van de uitslag opschuiven.
  • Met bevestiging van de aanvraag verklaart u de gegevens naar waarheid te hebben opgegeven en dat recht er op bemonstering met de aangevraagde methode bestaat.
Aanvullende voorwaarden voor onderzoek op besmet perceel(sgedeelte)
  • De gehele oppervlakte van een besmetverklaring moet worden opgenomen in het onderzoeksperceel.
  • Zijn er meerdere besmette stroken naast elkaar in een AAN-perceel? Dan mag u de vrije gedeelten meenemen in één onderzoeksperceel en één aanvraag, wanneer deze besmette stroken niet verder dan 100 meter uit elkaar liggen. U moet dan altijd voor methode 3 kiezen en alle besmetverklaringnummers toevoegen aan de aanvraag.

Methoden AM-grondonderzoek

U kunt kiezen uit  drie bemonsteringsmethoden:

  • Methode 1: Amex 200 cc per 1/3 ha
  • Methode 2: Amex 600 cc per 1 ha
  • Methode 3: Amex 500 cc per 1/3 ha
Kenmerken

Methode 1 en 2

  • Deze bemonsteringsmethoden worden aangeduid als het ‘lichte bemonsteringsregime’.
  • De bemonsteringsintensiteit en de hoeveelheid bemonsterde grond per hectare is bij methode 1 en 2 gelijk, beiden totaal 600 cc.
  • Omdat er bij methode 2 minder monsters worden genomen (1 monster van 600 cc per hectare) dan bij methode 1 (3 monsters van 200 cc per hectare), is deze methode goedkoper.
  • Het nadeel van methode 2 is dat bij het aantreffen van een eventuele besmetting, de opgelegde besmetverklaring groter is dan die van methode 1.

Methode 3

  • Deze methode wordt het ‘zware bemonsteringsregime’ genoemd.
  • Bij methode 3 wordt er totaal 1500 cc (3 monsters van 500 cc) per hectare bemonsterd.
Wanneer worden nu methode 1 en 2 of 3 gebruikt?

Methode 1 en 2 kan worden uitgevoerd wanneer

  • bij het laatste officiële AM-onderzoek voorafgaand aan de laatste aardappelteelt geen aardappelcysten zijn gevonden, dus geen levende en geen dode cysten. Zonder dat nadien of tussentijds een besmetting met AM is geconstateerd.
  • bij de laatste twee opeenvolgende officiële AM-onderzoeken geen levende aardappelcysten zijn gevonden, dus in de afgelopen twee jaar mogen er wel cysten zonder levende inhoud zijn gevonden. Zonder dat nadien of tussentijds een besmetting met AM is geconstateerd.
  • er minimaal zes jaar geen aardappelen zijn geteeld. Zonder dat nadien of tussentijds een besmetting met AM is geconstateerd.

Methode 3 moet worden uitgevoerd wanneer

  • bij een (her)bemonstering van een besmet verklaard perceel(sgedeelte).
  • na de teelt van consumptieaardappelen, behalve wanneer er voorafgaand aan de consumptieteelt een officieel AM-grondonderzoek is uitgevoerd, waarmee een onderzoeksverklaring AM is verkregen.

Wanneer uw situatie afwijkt van bovenstaande (meest voorkomende) gevallen, kunt u met behulp van onderstaande schema vaststellen met welke methode uw perceel bemonsterd moet worden

Technische informatie onderzoeksmethoden AM-grondonderzoek

Hieronder treft u informatie over het AM-grondonderzoek dat de NAK uitvoert*:

Extractiemethode

  • met behulp van de drijfmethode worden de cysten gescheiden van gronddeeltjes.
  • het debris (restmonster) met mogelijk aanwezige cysten blijft over.

 

Analysemethode

  • het debris wordt met behulp van een microscoop onderzocht op de aanwezigheid van aardappelcysten.
  • deze worden vervolgens opengemaakt om de inhoud van de aardappelcysten vast te stellen (doordrukmethode).
  • de resultaten zijn van toepassing op het monster zoals deze is ontvangen.

 

Soortbepaling

  • het vaststellen van het soort aardappelcyste vindt plaats met PCR-realtime.
  • de soortbepaling vindt plaats per perceel bij maximaal 50 cysten met levende inhoud.

 

Meetonzekerheid

  • Elke analyse heeft een bepaalde meetonzekerheid (een spreiding rond het afgegeven resultaat).
  • Voor meer informatie over de meetonzekerheid van de AM-uitslag kunt u mailen naar nak@nak.nl.

Voor verdere informatie over AM gerelateerde regelgeving, verwijzen wij u naar de site van de NVWA.

* Geldig voor de uitslagen verstrekt van 1 juli 2019 tot heden.